Inleiding
En toen was het zover. Op zaterdag 17 december 2016 werd het oude torpedowerkschip Mercuur de haven van Vlissingen binnen gesleept waar het afmeerde bij de werf van Damen. Daar moest het op kosten van het Ministerie van Defensie een asbestsanering ondergaan. Daarna zou het schip door de marine worden overgedragen aan de Stichting Maritiem Erfgoed Vlissingen (SMEV) en een ligplaats krijgen in het Dok van Perry. Het enthousiasme was groot. Vlissingen is een maritieme stad bij uitstek, bovendien een stad met een marine verleden en de komst van de Mercuur was dé kers op de taart van het nieuwe Scheldekwartier. De gemeente kreeg daarmee een museale bestemming voor het Dok van Perry in de schoot geworpen. Bovendien paste het goed bij de toekomstige marinierskazerne.
Het is hier eenvoudiger opgeschreven dan het in werkelijkheid is gegaan. Zo had Defensie nog wel wat bedenkingen. Na tweeëntwintig jaar Scheveningen, waar het museale aspect van de Mercuur aan de horecafunctie ten onder dreigde te gaan en bovendien de organisatie rond het schip ineen zakte, lag sloop voor de hand. Defensie aarzelde, maar sloeg aan het rekenen. Gesaneerd moest het schip toch, alternatieve bestemmingen bleken financieel ongunstig en slopen zou ook nog al wat kosten, dus Vlissingen zou een relatief goedkoop alternatief kunnen zijn. Dan moest er wel een goede organisatie voor herstel, onderhoud en exploitatie komen. Die kwam er. De gemeente Vlissingen was welwillend, maar hield wel de hand op de knip. Het mocht niks kosten, geen subsidies en vooral geen bijdrage aan de exploitatiekosten. Dat gaf nog heel wat gedoe in de Vlissingse raad toen bleek dat raadslid Niek Peters in zijn rol van voorzitter van de SMEV bij het Vlissingse Aanjaagfonds Cultuur een subsidie had binnen weten te halen. Het ging om tweemaal € 7.500 over drie jaar. Het relletje liep met een sisser af en de Mercuur kon een plekje innemen aan de Houthaven. Per 1 september 2017 werd het schip overgedragen aan de SMEV. De restauratie van het schip kon beginnen en het wachten was op het moment dat het Dok van Perry open mocht. Dat bleek eind 2022 het geval. De PSD-veerboot Koningin Emma, in 1933 gebouwd bij De Schelde en nu tot hotelboot verbouwd, nam al snel de plaats van de Mercuur aan de Houtkade in. Een nieuwe kers op de taart van het Scheldekwartier.
Hr. Ms. Onverschrokken
De geschiedenis van de Mercuur begint in 1952 als in de Amerikaanse staat Wisconsin de kiel gelegd wordt voor de AM-483, een van de zes oceaanmijnenvegers die de Nederlandse marine in bruikleen zou krijgen van de Amerikaanse overheid. Dat laatste gebeurde in het kader van het Mutual Defense Assistence Program (MDAP), waarbij Europese landen werden geholpen om hun strijdmacht weer op te bouwen en met name om de Russen buiten de deur te houden. Daarmee was de veiligheid van het Vrije Westen gediend: de Koude Oorlog was begonnen.
Nu waren de Amerikanen in de Korea-oorlog tot de ontdekking gekomen dat zij door zeemijnen meer schade opliepen dan zij voor mogelijk hielden. Een admiraal merkte daar, vrij vertaald, over op dat de Verenigde Staten de controle over de zee hadden verloren aan een land met sterk verouderde mijnen gelegd door scheepjes uit het jaar nul (p.11). Die frustratie leidde ertoe dat de Verenigde Staten een uitgebreid programma voor de bouw van mijnenvegers opzette, waarvan er niet minder dan 68 bij de Nederlandse mijnendienst zouden worden gestationeerd. Paul Goossen rekent ons voor dat van deze 68 mijnenvegers uit de periode 1954-1962 er 46, veelal via het MDAP, door de Verenigde Staten werden gefinancierd (p.17). De Onverschrokken behoorde samen met vijf andere oceaanmijnenvegers tot de Onversaagd-klasse die met een bruikleenconstructie naar Nederland kwamen. Negenentwintig zusterschepen gingen naar andere West-Europese landen. De bouwkosten waren niet gering, zowel de schepen, de motoren als het instrumentarium en het gereedschap moesten a-magnetisch zijn. Het werd dus een schip, opgebouwd van gelamineerd hout, brons, roestvrij staal en aluminium. Per schip moest ongeveer op vijf miljoen dollar worden gerekend.
Voor de Amerkanen was dat niet alleen een vorm van ontwikkelingshulp, maar het had voor hen ook grote voordelen. Zij konden min of meer beschikken over een uitgebreide vloot waarvan de exploitatie- en bemanningskosten bij de bondgenoten lagen. De Amerikaanse bemoeienis kon zich zo beperken tot periodieke controles. Bovendien werd een flink deel van de schepen in de Verenigde Staten gebouwd, wat uiteraard de naoorlogse werkgelegenheid ten goede kwam.
De toen nog ‘Ocean Minesweeper AM483’ werd meer dan zeventig jaar geleden op 22 juli 1954 in dienst gesteld en in Boston aan de Nederlandse regering overgedragen. De eerste zin in het logboek is dan ook “10.30 stellen schip in dienst. Hijsen vlag, geus en wimpel. (..) 10.35 stellen het schip open voor bezoekers.” Het schip bleek erg in trek bij de Amerikaanse collega’s. Het was er gezellig, op de Onverschrokken mocht alcohol worden geschonken, op Amerikaanse oorlogsbodems niet.
De nogal ongebruikelijke naamgeving van de Onversaagd-klasse deed toch nog wat stof opwaaien. De Nederlandse vertegenwoordiger in Boston wist daar wel een draai aan te geven want: “Zij noemen evenwel hoge menselijke deugden, die in het bijzonder in de strijd, doch ook in onze dagelijkse taak in het leven, van zo grote waarde zijn.” (p.58) Op de Friese senator Algra maakte dat, zo bleek later, niet veel indruk. Hij had liever, om maar een willekeurig voorbeeld te noemen, de Friese admiraal Tjerk Hiddes vernoemd willen zien.
Intussen werd de bemanning vertrouwd gemaakt met de Onverschrokken en eind november zou het schip de reis naar Nederland aanvangen. Het werd een thuisreis met hindernissen, waarbij nogal wat onvolkomenheden moesten worden weggewerkt. Maar een gebrek dat weinig met de constructie van het schip te maken had, was het ontbreken van religieuze lectuur. De gevraagde tijdschriften De Roerganger (Prot.) en de Stella Maris (R.K.) ontbraken, evenals een scheepsbijbel en een liedboek. Commandant Baron Mackay had die wel aangetroffen op Hr. Ms. Hermelijn, een schip dat toch later in dienst was gesteld. Hij stuurde er vanuit Charleston een brandbrief over aan de vlootpredikant: “ Ik was – ik zal het u eerlijk zeggen – enigszins jaloers dat de “Hermelijn” reeds in het bezit was van een eigen scheepsbijbel en wij niet (…) Aangezien ons wachten tot op heden nog niet werd beloond, wend ik mij tot u met het verzoek ook aan Hr.Ms. “Onverschrokken” een bijbel te willen toezenden.” (p.65) Of de bijbel is aangekomen is niet bekend, maar het liedboek is (weer) aan boord.
Op 22 december 1954 om 09.38 uur arriveerde de Onverschrokken in Den Helder, en werd daar op 17 januari 1955 uit dienst gesteld. Het doet wel wat vreemd aan dat de schepen na aankomst in Nederland direct in conservatie gingen en in de ‘mottenballenvloot’ van Den Helder verdwenen. In vredestijd is dat natuurlijk niet ongewoon en ook was er onvoldoende personeel. Bovendien zouden de schepen worden ingezet om de oversteek naar Engeland – de cross channel routes – mijnvrij te houden, maar eigenlijk waren zij niet geschikt om op de Noordzee te opereren. De kustmijnenvegers waarover de marine beschikte, waren daartoe beter in staat.
Veertien jaar later, eindelijk actie!
Veertien jaar later, op 1 oktober 1971, werd de Onverschrokken weer uitgepakt. Bedacht was dat de mijnenbestrijdingsdivisie een nieuw hoofdkwartier ondersteuningsschip nodig had. Maar een maand later was het toch anders. Het torpedowerkschip Hr.Ms. Mercuur uit 1936 was nauwelijks zeewaardig en moest vervangen worden. Een oceaanmijnenveger leek daarvoor geschikt. Het werd de Onverschrokken en vier maanden later, geheel verbouwd, ging het schip over naar de Onderzeedienst en kon het eindelijk in actie komen. Het schip moest oefentorpedo’s na gebruik oppikken, opnieuw lanceer gereed maken en afleveren aan de onderzeeër en daarnaast was het vooral het manusje van alles voor de Onderzeedienst. En omdat het (nog steeds) traditie is dat het torpedowerkschip de naam Mercuur draagt, werd per 1 mei 1973 de Onverschrokken omgedoopt tot de nieuwe Mercuur. Deze naam is afgeleid van Mercurius, de vliegensvlugge boodschapper van de goden en de god van de wind en daarmee ook die van handel en scheepvaart. De vleugels die Mercurius aan voeten, schouders en staf draagt, zijn dan ook in het scheepsembleem van de Mercuur verwerkt.
De actieve periode van de Mercuur zou vijftien jaar duren. In die periode werd met grote regelmaat met de onderzeeboten geoefend. Het schip maakte ruim vijftig reizen naar het buitenland. De kernbemanning bestond uit 45 personen, maar er was indien nodig nog een aparte ruimte (de flat) voor ‘opstappers’: specialisten, meest torpedomakers. Vaak was de Mercuur te vinden in de Schotse wateren rond het Clydegebied en in de fjorden nabij de Noorse marinebasis Haugesund, maar ook op de inschietbaan in de Texelstroom bij Den Helder waar het oefende met het speciale inschietvaartuig de Hr.Ms. Van Bochove.
In de loop van de tijd werd de Mercuur steeds wrakker. Het schip was al vanaf het begin niet erg comfortabel voor de bemanning. De ventilatie was slecht, de deknaden lekten en bij zwaar weer rolde en stampte het schip zo sterk dat veel van de bemanningsleden zeeziek werden. Het schip kraakte en piepte aan alle kanten, voor sommigen een angstaanjagende ervaring. Niet zelden was er een storing in het elektrische systeem, viel de zoetwaterproductie uit of ging er een onderdeel kapot en moest het schip bijvoorbeeld op één schroef verder. “Je voer van ellende naar ellende.” (p.161) Het hielp ook niet dat de Amerikanen het schip zonder al te veel technische documentatie hadden afgeleverd en dat er nauwelijks reserveonderdelen te krijgen waren.
Al met al waren de manschappen toch niet ontevreden. Er kon en mocht ook veel aan boord, mits het werk naar behoren verricht werd. De sfeer werd beschreven als gemoedelijk en gezellig, het was één grote familie en het gebrek aan luxe droeg bij aan het knusse van het schip. Bang dat men de volgende haven niet zou halen, was men niet, tenzij het bier dreigde op te raken.
Amsterdam en Scheveningen.
In 1982 zou de Mercuur vervangen moeten worden, maar in dat jaar was het schip bij het Ministerie van Defensie nog niet in beeld. Pas in 1984 kreeg de Schelde de opdracht de nieuwe Mercuur te bouwen. Die zou op vrijdag 21 augustus 1987 door de Koninklijke Marine officieel in dienst worden gesteld. Onze oude Mercuur was een half jaar eerder met pensioen gegaan, dat wil zeggen dat vlag, geus en oorlogswimpel waren gestreken. Maar de Mercuur was begonnen aan een nieuw en opmerkelijk avontuur in Amsterdam. Daar wilde men rond Oosterdok en het scheepvaartmuseum een nieuwe toeristische attractie creëren vol maritieme cultuur en geschiedenis. De Stichting Nautisch Kwartier Amsterdam zou een en ander op poten zetten en kreeg het beheer over het gebied, naar later zou blijken zeer tegen de zin van het scheepvaartmuseum. De Mercuur kwam in beeld, onder andere met het wat merkwaardige argument dat het qua uiterlijk sterk appelleerde aan een marineschip. Na een dokbeurt in Den Helder, waar de schroeven en schroefasdoorvoeringen werden verwijderd, kwam het schip in het bassin van het Marine Etablissement te liggen en kreeg het daarna een plek bij het scheepvaartmuseum. Erg goed werd er niet op het schip gelet, souvenirjagers konden gemakkelijk hun slag slaan. Het onderhoud werd enigszins halfslachtig geregeld met een werkervaringstraject voor vier jonge mannen. Bovendien bleek al gauw, hoewel dat niet met zoveel woorden werd gezegd, dat het scheepvaartmuseum er geen zin in had en genoeg zand in de overlegmachine gooide om het faillissement van het Nautisch Kwartier te bewerkstelligen. Direct ging letterlijk bij de Mercuur het licht uit. Omdat de Mercuur – born in the USA – een Amerikaans schip was, had het scheepvaartmuseum er geen belangstelling voor. Het is met name aan Frans Boetes te danken dat het Amsterdam-echec niet tot de sloop van de Mercuur leidde. Na veel vijven en zessen wist hij het schip in de haven van Scheveningen te krijgen en het beheer onder te brengen in de Stichting Behoud Militaire Middelen (SBMM). Het was intussen 1993 geworden en de Mercuur zou er als museumschip blijven toen er in 2015 asbest werd ontdekt en het schip onmiddellijk werd gesloten. Defensie besloot de Mercuur te saneren en het daarna aan SBMM te schenken. De stichting bedankte voor de eer en beëindigde de bruikleenovereenkomst, waarna het schip weer terug naar Den Helder werd gesleept. Toch zou de Mercuur in Vlissingen weer aan een nieuw hoofdstuk beginnen.
Het boek, ‘k è heleze
Paul Goossen heeft een prachtige biografie geschreven van de Onverschrokken overleefster Mercuur. Niet alleen worden de technische en militaire aspecten van het schip gedetailleerd beschreven, maar ook de context waarbinnen het verhaal zich afspeelt komt mooi aan bod. Alleen al voor de vele foto’s zou je het boek in huis willen halen. Zo wordt de constructie van het houten schip in beeld gebracht en en passant wordt uitgelegd tegen welke soort mijnen het schip beschermt en uiteraard ook zelf beschermd moet zijn. Informatieve tekstjes zijn in rood afgedrukt en in een apart kader weergegeven. Hier kan de lezer bijvoorbeeld nagaan wat onder een Zeeuwse (of Hollandse) rijsttafel wordt verstaan en wat er zoal in de week van 8 november 1971 op het menu stond (p.72).
Een schip, en zeker een marinevaartuig, komt pas tot leven in de verhalen die haar bewoners er over vertellen. Met die verhalen is Paul Goossen niet zuinig. In de twee jaar dat hij aan het boek werkte heeft hij zoveel mogelijk ooggetuigen opgespoord en gesproken. Hun verhalen zeggen veel over hoe er aan boord werd gewerkt, geleefd en gerecreëerd.
De sfeer aan boord was tamelijk informeel en met het protocol werd nog al eens een loopje genomen. Een paar voorbeelden uit velen. Bij oefeningen in Schotland legden de onderzeeërs aan bij de haven met de meeste kroegen, maar de Mercuur lag dan aan de overkant bij het zusterhuis. De bijnaam love boat was niet eens zo overdreven. In Noorwegen moesten een keer in de vroege ochtend vrouwelijke “verstekelingen” met spoed uit de logeerhut (de flat) aan wal worden gebracht, maar niet zonder ontbijt vond de boots, die het wel in de gaten had (p.146). Het hielp, dat de commandant vaak de burgerbevolking aan boord uitnodigde en dat er aan boord genoeg te drinken was. Iemand zei daarover: “Het drinkgedrag op de Mercuur was op een schaal van 1 tot 10 zeg maar 11” (p.137). Dat moet je gelukkig wel genuanceerd zien: “Dat drinken was trouwens niet tijdens het werk, dat deed je niet” (p.148). En natuurlijk werd er ook gesmokkeld of, zoals op één van de ongetwijfeld vele bekeuringen te lezen valt: “goederen geladen of geborgen met het kennelijke doel hen te onttrekken aan het toezicht van de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen” (p.149). Werd je ontdekt dan moest je je bij de commandant komen verantwoorden, maar die maakte er weinig drukte over, deed zelf ook vaak mee.
Omdat het schip relatief klein was, was de onderlinge betrokkenheid groot. Men kende elkaar door en door, tijdens het werk moest je op elkaar kunnen rekenen. Bij oefeningen moest er vaak lang en intensief gewerkt worden. Maar daarna braken rustiger tijden aan. “We varen altijd van het oefengebied weg om de sonar van de onderzeeboten niet te storen. (…) In de Schotse wateren gooien we dan bijvoorbeeld een hengeltje uit. Je vangt dan zo’n hoeveelheid vis dat we die roken, naar de koelcel brengen en mee naar huis nemen als we weer aan wal zijn. Heerlijk” (p.163). Ook de betrokkenheid bij de Mercuur was groot: “Je hebt met de ongemakken van een oud schip te maken, maar tegelijkertijd draagt het gebrek aan luxe bij aan het knusse van het schip. Het is nog echt ouderwets handwerk wat je hier doet.” (p.160) Die betrokkenheid vinden we trouwens ook terug bij de vrijwilligers die in Scheveningen 22 jaar lang het schip boven water hielden. Na al die jaren komen ze nog steeds bijeen in het Scheveningse café Zeemanshuis en zelfs in Coronatijd stonden ze met een coffee to go aan de kade, toen het schip allang in Vlissingen lag. In Vlissingen zal dat niet veel anders zijn.
Kortom: Paul Goossen heeft een mooi monument voor de Onverschrokken Mercuur opgericht. Een vlot geschreven en zeer leesbaar boek. De foto’s doen de rest. Een kleine kanttekening: hoewel de auteur, als het te veel scheepsjargon wordt, de maritieme begrippen uitlegt, zal de buitenstaander nog wel eens over een woordje struikelen. Een lijstje met de gebruikte afkortingen zou handig zijn geweest.
Het Schip
Om een beetje te ervaren hoe de bemanning op de Mercuur moet hebben geleefd, is een bezoek aan het schip een must. Kinderen zijn welkom, staat op de folder van SMEV, maar wie afhankelijk is van een rolstoel of een rollator kan maar beter vanaf de kade van het schip genieten. De trappen aan boord zijn steil en smal. Diezelfde folder zegt dat de Mercuur geen ‘vitrine-museum’ is maar een echt schip. Dat wil zeggen dat de houten dekken en alle gebruiksruimten er nog (of weer) zijn. En saai is het niet, want in de gebruiksruimten zijn vaste en tijdelijke tentoonstellingen te zien. We lopen ze even na. Via de receptie, oorspronkelijk de ruimte waar de oefentorpedo’s werden afgesteld, komen we op het achterdek en de torpedowerkplaats. Daar hangt informatie over de geschiedenis van torpedo’s en zeemijnen en van de bestrijding ervan (leesbril gelukkig meegebracht). In de torpedowerkplaats leren we iets over de geschiedenis van Vlissingen en maken we kennis met het mijnenveegeskader waarmee de Westerschelde in 1944 werd opgeschoond (Operatie Calendar) en met de mijnenleggers die we natuurlijk ook nog hadden. Niet erg troostrijk is de gedachte dat de techniek van de mijnenbestrijding per definitie altijd sterk achter loopt op die van de zeemijnen. Dan vraagt de nog imposante machinekamer de aandacht. Ooit hoopt men één van de scheepsmotoren weer aan de praat te krijgen. Vervolgens komen we via de kombuis en de dag- en slaapverblijven van de officieren in de dag- en slaapverblijven van de manschappen. Het slaapverblijf met nog enkele driehoog kooien is nu expositieruimte annex filmzaal. De vaste expositie ‘Op Post!’ geeft informatie over de Mijnenuitkijkdienst (MUD), in 1949 door de marine opgericht als antwoord op de Russische dreiging tijdens de Koude Oorlog en bemand door vrijwilligers en marinepersoneel. En heeft u iets te vieren? dan kunt u hier terecht. In het voorschip voorbij de ankerspilruimte zijn nog wat touwen, knopen, putsen en haken geëxposeerd. Dan is er toch nog in de voormalige koelcelruimte een ruimte met etalagevitrines, met mariniers in uitgaans-, tropen- en gevechtstenue en met een verzameling van allerhande spullen die mariniers zoal nodig hadden, verzamelden of opgespeld kregen. Eén marinier in het bijzonder, Jacques Franse, die tijdens de politionele acties in Indonesië was (1948-1951) doet in een apart hoekje verslag van zijn ervaringen. Toch jammer dat de mariniers nu helemaal uit Rotterdam moeten komen om de expositie te zien. In de kajuit van de eerste officier vinden we een minibioscoop met film en informatie over het Dok van Perry. De ziekenboeg even verderop, kan drie zieken herbergen en heeft nu in bruikleen het medisch instrumentarium dat de Middelburgse huisarts C.F. Frumau (1910-1982) aan het Zeeuws Genootschap heeft nagelaten. De korporaalsruimte lijkt te klein om de twaalf tot vijftien bedden en mannen te bevatten, die er ooit verbleven. ‘Het model opmaken der bedden’ en ‘het model inpakken der kasten’ laat zien dat de mannen toen nog wat hulp nodig hadden bij het opruimen. Daarna komen we bij de kajuit van de commandant, waar een Michiel de Ruyterbibliotheek is ondergebracht. Onderweg staan we even stil bij de bijzondere houtsoorten waarvan voor de Mercuur gebruik is gemaakt. De radiohut met zender en ontvanger is nog gebruiksklaar. We stappen via het verbindingsbureau, de commandocentrale en kaartenkamer naar een bijzondere tentoonstelling van marine scheepsmodellen. De naoorlogse vloten van vele westerse landen zijn door A.B.Wapperom in miniatuur uitgebeeld: “De grootste verzameling scheepsmodellen (1702) op één locatie” lezen we op de oorkonde van het Guinness Record Book. Tenslotte belanden we op de navigatiebrug en via een trap op de open navigatiebrug erboven. Hier hebben we uitzicht op de buren van de Mercuur: scheepswerf Damen, de Machinefabriek, Museum Scheldewerf met de stoomspoorhijskraan, de hoge Scheldekraan en de Koningin Emma: het maritieme hart van Vlissingen, het Scheldekwartier.
Dus op naar het Dok van Perry en maar hopen dat de vier seinvlaggen die het woordje ‘open’ spellen, gehesen zijn.
Leo Faase