Op website In tijdschriften De Wete
Heemkundige Kring Walcheren Heemkundige Kring Walcheren Heemkundige Kring Walcheren
Heemkundige Kring Walcheren 'Steengoede' artikelen over 't Walcherse heem
Heemkundige Kring Walcheren Je komt 'een berg' te weten
Heemkundige Kring Walcheren Om door een ringetje te halen

Glashutten aan het Molenwater



De gravure ‘Gesigt op het Molenwater’ geeft een mooi beeld van hoe het Molenwater en de Zuidsingel in Middelburg er rond 1740-1750 zullen hebben uitgezien. Op de gravure staan diverse gebouwen afgebeeld die ook nu nog aanwezig zijn, waaronder de voormalige Lutherse kerk, het IJkkantoor en de Oostkerk. Schuin achter het huis links van de Lutherse kerk staan twee gebouwen die er uitzien als bedrijfsruimten. Onderzoek bracht aan het licht dat het hier gaat om zogenaamde glashutten, de ovengebouwen van een glasblazerij. De zoektocht naar de functie van deze gebouwen was de directe aanleiding voor het schrijven van dit artikel, waarin de historie van de glasblazerij vanuit verschillende invalshoeken wordt onderzocht.

Zoektocht

De gravure uit 1751 is getekend door Cornelis Pronk, naar een schets van Cornelis Schouman uit 1742. Begin achttiende eeuw was gestart met de invulling van het Molenwater (oostzijde) en de Zuidsingel. Het woonhuis en observatorium van toenmalig stadsarchitect Jan de Munck (beide uit 1737), het IJkkantoor (1739) en de Lutherse kerk (1742) zijn van links naar rechts op de afbeelding te herkennen. Ook het Burgerweeshuis (1719) en de Koepoort (1739) zijn in deze periode gebouwd. Met uitzondering van het observatorium zijn deze gebouwen ook nu nog rond het Molenwater en de Zuidsingel terug te vinden.

Cornelis Schouman maakte de schets in opdracht van het stadsbestuur en ontving daarvoor een vergoeding van 6 pond Vlaams (2021: € 445*). Met de oplevering van de Lutherse kerk in 1742 was de invulling van de Zuidsingel en Molenwater voor een belangrijk deel afgerond en het stadsbestuur wilde dit heuglijke feit waarschijnlijk vastleggen.

De zoektocht naar de onbekende bedrijven of fabrieken schuin achter de Lutherse kerk leidde uiteindelijk naar het boekje Jan de Munck, stads-architect te Middelburg van F. Nagtglas waarin wordt gesproken over een glasblazerij op het Molenwater op de plaats van het voormalige pesthuis (p. 5). Het uiterlijk van de onbekende gebouwen op de gravure bleek overeen te komen met afbeeldingen van glasblazerijen uit de achttiende eeuw in onder meer Amsterdam, Dordrecht en Zwijndrecht. Deze afbeeldingen bevestigden het vermoeden dat de onbekende gebouwen aan het Molenwater onderdeel van een glasblazerij zijn geweest. Het uiterlijk komt ook overeen met beschrijvingen van glashutten uit die periode: “een stenen ombouw met daarop een taps toelopend dak voorzien van een dakbedekking van dakpannen en in de nok een houten rookkap”. Op de ‘Nieuwe Grondtekening van Middelburg’, uitgegeven door Isaac Tirion in 1751, wordt de situatie in 1739 afgebeeld. De twee glashutten zijn als twee diagonaal tegen elkaar aan gelegen vierkante gebouwen te herkennen. De overige gebouwen van de glasblazerij liggen westelijk hiervan. Ter vergelijking en ter oriëntatie is van de ‘Plattegrond der stad Middelburg’ dezelfde uitsnede opgenomen. Op de laatste afbeelding zijn de glashutten niet afzonderlijk afgebeeld. Duidelijk waarneembaar is dat de glashutten niet direct aan de Zuidsingel lagen, maar ongeveer 30 meter naar achter. Het officiële adres van de glasblazerij was Cellebroershof E130 en E131. Voor zover bekend is de eerdergenoemde gravure van Tirion de enige afbeelding waarop de glasblazerij staat afgebeeld.

Geschiedenis

Op het moment dat Schouman in 1742 de situatie vastlegde, had de glasblazerij al een bewogen verleden achter de rug. In zijn proefschrift Das Glas beschrijft Ferrand W. Hudig de geschiedenis van de Nederlandse glasblazerijen in de achttiende en negentiende eeuw, waaronder de Middelburgse glasblazerij aan het Molenwater. Hudig had bij het schrijven van zijn proefschrift in 1923 nog toegang tot het archief van Middelburg dat in 1940 verloren is gegaan. De glasblazerij aan het Molenwater was niet de eerste in Middelburg. Al in 1582 was door Govaert van der Haghen de eerste glasblazerij van de Noordelijke Nederlanden gevestigd op de “Cousteynschen Dyck”, dicht bij de Segeerspoort. In 1626 vroeg Wilhelmus Wynants uit Amsterdam toestemming om een nieuwe glasblazerij op te richten. De nieuwe glashut kwam in de buurt van de oude te staan, aan de Blauwedijk tussen de oude Segeersstraat en de Vlissingse Poort. Deze tweede glasblazerij is tot ongeveer 1646 in bedrijf geweest.

De geschiedenis van de glasblazerij aan het Molenwater begon in 1724, toen Isabelle Serwouters, getrouwd met baron Jacques van Haveskercke en weduwe van Louis Marius – eigenaar van een glasfabriek in Gent –, naar Middelburg kwam en het voormalige pesthuis aan de Bree inrichtte voor de glasproductie. Isabelle Serwouters ontving van de stad Middelburg naast belastingvrijstellingen een renteloos voorschot van fl. 12.000,- (2021: € 147.000).

In de beginjaren wekte het glasblazen zoveel nieuwsgierigheid dat de eigenaars van de glasblazerij klaagden dat men massaal naar het glasblazen kwam kijken, wat vaak wanorde veroorzaakte en de ambachtslieden verhinderde hun werk te doen". De magistraat beval de diakenen en armmeesters om een weesjongen bij de ingang van de glasblazerij te zetten, die alleen nieuwsgierige personen mocht toelaten als zij twee stuivers in een doos hadden gedaan. (2021: € 1,20).

Al snel volgden allerlei tegenslagen. Baron van Haveskercke overleed, de glashut ging in juli 1726 in vlammen op en kort daarop vertrok de “fabrykeurster” in alle stilte naar Antwerpen. Ondertussen had stadsarchitect Jan de Munck, na de brand, opdracht gekregen om de glasblazerij opnieuw in te richten. Stadsbode Des Jardins werd hoofd van de fabriek. Hij ontving een renteloos voorschot van fl. 10.000,- (2021: € 124.000) voor zes jaar.

Hudig beschrijft dat onder Des Jardins jaarlijks 229.000 glazen werden geblazen, 80.000 glazen meer dan er verkocht konden worden, zodat er in een magazijn ongeveer 400.000 onverkochte glazen stonden. De stad plaatste in 1731 een nieuwe oven, maar in het daaropvolgende jaar overleed Des Jardins. Opnieuw hield het stadsbestuur de zaak in de lucht, terwijl het onderhandelde met nieuwe geïnteresseerden. Tot dan toe werd hout gebruikt als brandstof, maar er werden plannen gemaakt voor een nieuwe oven die met Schotse en Engelse kolen kon worden gestookt. Deze oven kon zo worden ingericht dat hij afwisselend gebruikt kon worden voor het blazen van flessen en van kristallen glazen. Maar het is waarschijnlijk dat de fabriek alleen voor de productie van flessen werd ingericht, omdat de verkoop van veel soorten Boheemse wijn- en bierglazen in 1736 werd vrijgegeven. In 1740 werd de glasblazerij overgenomen door een gezelschap Nederlandse en Engelse ondernemers, onder wie de Engelse kooplieden Turing en Tennent uit Veere. Het bedrijf kwam in rustiger vaarwater en werd in de jaren die volgden geleid door James Turing. Vanaf 1783 heette de firma James Turing & Zoon.

Het bedrijfsterrein

Op het terrein van de Middelburgse glasblazerij stonden de twee glashutten en diverse andere gebouwen, die op de afgebeelde plattegronden en deels op de gravure van Tirion zichtbaar zijn. Behalve een of meerdere glashutten stonden op het terrein van een glasblazerij meestal ook nog een aantal andere gebouwen, zoals een opslagplaats voor grond-, hulp- en brandstoffen, een pottenmakerij, een kistenmakerij, een mengkamer, een paardenstal en een werkplaats. Het is aannemelijk dat deze gebouwen ook in Middelburg aanwezig waren. Soms werden er huizen, meestal voor de glasblazers en hun familie, op het terrein gebouwd. James Turing woonde zelf ook bij de glasblazerij en van een aantal Middelburgse glasblazers is eveneens bekend dat ze ‘in de glasblazerij’ woonden.

Driehoeksreizen

Wie waren de afnemers van de in Middelburg gefabriceerde glazen en flessen? En welk glaswerk werd er geproduceerd? Er is geen archief van de glasblazerij bewaard gebleven, maar de archieven van onder meer de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) en archiefstukken van wijnhandel van der Poest en Comp. (compagnon) uit Middelburg geven deels antwoord op die vragen.

Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw specialiseerde de MCC zich in de trans-Atlantische slavenhandel. Bij een driehoeksreis vertrok een schip vanuit Middelburg naar de kust van West-Afrika. De handelslading (cargazoengoederen) bestemd voor West-Afrika bestond deels uit sterke drank – in vaten of flessen –, die daar werden geruild tegen tot slaaf gemaakte Afrikanen, goud en ivoor. Vervolgens werd de overtocht gemaakt naar de koloniën in West-Indië. Daar werden de Afrikanen verkocht om op een van de vele plantages slavenarbeid te verrichten. Tot slot werden producten van de plantages, zoals suiker, cacao, koffie en tabak, met het schip weer naar de thuishaven Middelburg vervoerd.

Van de MCC is bijna de hele administratie bewaard gebleven. De pakhuisboeken en scheepsboeken van de MCC geven gedetailleerd inzicht in de cargazoengoederen die per scheepsreis werden vervoerd. Als voorbeeld wordt hier ingezoomd op de vierde reis van de snauw (een scheepstype) Jonge Willem, die op 7 juni 1774 vertrok voor een driehoeksreis naar Guinee en Angola, vervolgens de oversteek maakte naar Essequibo en Demerary en op 3 augustus 1776 terugkeerde in Middelburg. Op deze reis werden moutbrandewijn en een kleine hoeveelheid Franse brandewijn als cargazoengoederen meenomen, in totaal 2.760 stoop = 6.210 liter (1 Middelburgse stoop is 2,25 liter). Het overgrote deel werd vervoerd in flessen waarvoor de firma James Turing 4.320 kanneflessen en 300 stoopsflessen (1 kanne = ½ stoop) leverde. Kistenmakers leverden voor het vervoeren van de flessen 720 kelders (kisten) à 6 kanneflessen en 50 kelders à 6 stoopsflessen.

Voor de meeste driehoeksreizen van de MCC is deze informatie uit de bewaard gebleven scheepsboeken te achterhalen. Zo kon worden vastgesteld dat de firma James Turing vanaf 1764 flessen leverde aan de MCC en dat de firma met ingang van 1771 de enige flessenleverancier werd. De Middelburgse glasblazerij heeft in de periode 1764-1802 voor 66 driehoeksreizen van de MCC in totaal circa 259.000 kanneflessen en 9.900 stoopsflessen geleverd (zie de tabel). Per scheepsreis gaat dat gemiddeld om 4.000 flessen. De piek in de leveranties betrof de periode 1769-1780, met als uitschieter het jaar 1780, toen voor vijf scheepsreizen meer dan 30.000 kanneflessen werden geleverd. Voor de laatste driehoeksreis van de MCC in 1802, de tweede reis van het fregat Standvastigheid, leverde de firma James Turing & Zoon 3600 kanneflessen en 300 stoopsflessen.

Tabel: Aantal door de Middelburgse glasblazerij aan de MCC geleverde kanne- en stoopsflessen

zie onderaan het artikel.

Cargazoenlijsten

De cargazoenlijsten van de MCC laten zien dat met name moutbrandewijn, maar ook rosolis (likeur), anijs en Franse brandewijn als sterke drank werden meegenomen. De MCC kocht de flessen, kisten en sterke drank apart in en moet daarom de beschikking hebben gehad over een eigen bottelarij.

Naast de cargazoenen werd op de schepen van de MCC ook proviand voor de bemanning en tot slaaf gemaakten meegenomen. Deze zogenaamde victualiën bestonden onder meer uit (sterke) drank, waarvan wijn in flessen en andere dranken hoofdzakelijk in vaten. De wijnflessen werden boddels of bottels (verbasteringen van het Engelse woord bottle) genoemd en hadden een inhoud van ongeveer 0,88 liter. Per uitreding werden circa 350 boddels rode wijn en 300 boddels witte wijn voor de bemanning meegenomen. In de periode 1764-1802 betrof het meer dan 40.000 flessen wijn. Deze boddels werden hoogstwaarschijnlijk niet door de MCC zelf gebotteld, maar ingekocht bij lokale of regionale wijnhandelaren. Een deel van de wijnflessen zal afkomstig zijn geweest van de Middelburgse glasblazerij. Al met al kan worden geconcludeerd dat de MCC een belangrijke klant van de Middelburgse glasblazerij was.

De MCC was niet de enige Walcherse firma die zich in de achttiende eeuw na het vrijgeven van het handelsmonopolie van de West-Indische Compagnie (WIC) bezighield met de trans-Atlantische slavenhandel, maar wel de grootste. Van het aantal uitredingen op Walcheren was ongeveer 60 procent afkomstig uit Vlissingen en 40 procent uit Middelburg. In de periode dat de glasblazerij in bedrijf was, was de MCC verantwoordelijk voor circa 60 procent van de Middelburgse uitredingen. De glasblazerij zal hoogstwaarschijnlijk ook aan de overige Middelburgse handelsfirma’s flessen hebben geleverd en wellicht ook aan Vlissingse firma’s. Daarbij moet wel de kanttekening worden gemaakt dat in de achttiende eeuw ook in Veere en Vlissingen glasblazerijen actief waren.

VOC en WIC

In Middelburg waren behalve de MCC ook de Zeeuwse kamers van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de WIC gevestigd. In de periode dat de VOC actief was, van 1602 tot 1795, zijn vanuit de kamer Zeeland ongeveer duizend schepen uitgevaren. Ten opzichte van de MCC waren er per jaar gemiddeld drie keer zoveel uitredingen. Daarnaast waren de VOC-schepen veel groter dan die van de MCC. Waar een schip van de MCC gemiddeld 36 manschappen had, hadden schepen van de VOC er in dezelfde periode gemiddeld 250. In potentie zou de Zeeuwse kamer van de VOC (direct of indirect via wijnhandelaren) een grote afnemer van flessen van de Middelburgse glasblazerij kunnen zijn geweest, maar informatie hierover ontbreekt.

De WIC was al over haar hoogtepunt heen op het moment dat de glasblazerij aan het Molenwater in bedrijf kwam. De Zeeuwse WIC-werf stopte in 1747 haar werkzaamheden en de WIC als geheel werd in 1791 opgeheven. Al met al zal de WIC waarschijnlijk geen belangrijke afnemer van de glasblazerij zijn geweest. Van het archief van de WIC is relatief weinig bewaard gebleven, veel archiefmateriaal is in het verleden vernietigd.

Oxhoofden

Naast de handelscompagnieën zullen ook lokale en regionale wijnhandelaren afnemer zijn geweest van flessen van de Middelburgse glasblazerij. Wijnhandelaren kochten wijn in grote vaten (oxhoofden) en verkochten die in kleinere vaten en flessen. Archiefstukken van de Middelburgse wijnhandel Van der Poest en Comp. leveren hiervoor het bewijs. In het archief van J.C. Clement, compagnon van Andries van der Poest en later eigenaar van de wijnhandel, is een aantekeningenboekje van ontvangen lege flessen, kurken en ontvangen kantoor- en pakhuisbehoeften bewaard gebleven voor de jaren 1776-1779 en 1796-1804. In de jaren 1777-1779, 1797 en 1798 leverde de glasblazerij jaarlijks 1.200 tot 4.000 boddels met de omschrijvingen “t Glashuys” of “Uit de blazerij” als leverancier. James Turing & Zoon was in deze periode niet de enige leverancier van nieuwe flessen, maar wel de belangrijkste. Het aantekeningenboekje laat zien dat lege flessen door particulieren bij de wijnhandel werden ingeleverd om deze weer te laten vullen. Er was dus sprake van recycling van flessen. Ook de hoeveelheid ingekochte kurken illustreert dit. Jaarlijks werden 13.000 tot 33.000 kurken ingekocht, ongeveer het tienvoudige van het aantal ingekochte nieuwe flessen.

Volgens wijnkoper Hendrik Brouwer waren in 1734 alleen al in Middelburg 48 wijnkopers actief. Het totaal aantal flessen dat jaarlijks door de Middelburgse glasblazerij aan wijnhandelaren in de regio werd geleverd, zal aanzienlijk zijn geweest.

Meer concrete informatie over de hoogte van de flessenproductie levert James Turing zelf in zijn brief aan de Staten van Zeeland uit 1777, waarin hij zich beklaagt over de oneerlijke concurrentie door de Hollandse glasfabrieken. In de brief noemt hij een potentiële productiecapaciteit van 500.000 flessen per jaar voor zijn eigen bedrijf. Volgens Turing wordt daarvan slechts iets meer dan een derde benut, ongeveer 200.000 flessen per jaar.

Kelderflessen

Door de firma James Turing & Zoon zijn waarschijnlijk alleen flessen geblazen. De inhoudsmaat van de door de glasblazerij geleverde cargazoenflessen aan de MCC, het feit dat de flessen in kelders (kisten) à 6 flessen werden vervoerd en het type drank, duiden erop dat voor de MCC zogenaamde kelderflessen werden geblazen. In tegenstelling tot de bekende ronde buikflessen, de kwetsbare ‘kattekop’-flessen, waren kelderflessen robuuste vierkante flessen met een bodemmaat van ongeveer 10 bij 10 centimeter. In de loop van de achttiende eeuw werden de flessen steeds tapser van vorm. Kelderflessen gebruikte men in deze periode vooral voor sterke drank. De flessen werden verpakt in kisten van 6, 9, 12 of 15 stuks. Bij de MCC was steeds sprake van 6 flessen per kelder.

Naast de kelderflessen produceerde de glasblazerij wijnflessen. In de eerste helft van de achttiende eeuw waren voor wijn ronde buikflessen, de ‘kattekop’, met een inhoud van 0,88 liter gangbaar. Aan het einde van die eeuw evolueerde de wijnfles naar de cilindrische vorm die we nu kennen.

De prijsopgave die de firma James Turing & Zoon op 1 februari 1802 naar de MCC stuurde (zie afbeelding), geeft een beeld van de verschillende soorten flessen en bijbehorende prijzen die op dat moment door de glasblazerij konden worden geleverd. Het betreft karaffen (carafons), wijnflessen en kelderflessen.

De in de scheepsboeken van de MCC vermelde prijzen voor kanne- en stoopsflessen varieerden in de periode 1764-1802 niet zo sterk. Kanneflessen kostten fl. 10,- tot fl. 12,50 per honderd stuks en stoopsflessen fl. 15,- per honderd stuks. Omgerekend naar koopkracht van 2021 kostten de flessen gemiddeld € 1,15 per kannefles en € 1,45 voor een stoopsfles.

Einde van de glasblazerij

In 1788 overleed James Turing en kreeg zijn zoon John Turing de leiding over de firma. In 1798 overleed zoon John Turing op 47-jarige leeftijd. Zijn weduwe, Margaret Tennent, dochter van de compagnon van James Turing, zette het bedrijf voort. In 1807 werd de glasblazerij ter overname aangeboden in de Rotterdamsche Courant.

Zacharias Paspoort meldt in De beschrijving van Zeeland het volgende: “De staat der Fabrijken en Trafijken, binnen de stad Middelburg, is almede aanmerkelijk verminderd: twee Geschutgieterijen, eene Salpeter-raffinaderij, drie Kruidmolen, eene Glasblazerij, eene Pottenbakkerij en eene Plaatslijperij plagten er te bestaan, en thans zijn in deze verarmde Stad niet meer overig ...” (p. 163). Tussen 1807 en 1820 zal de glasblazerij haar activiteiten hebben gestaakt, mogelijk al kort na 1807. Hoffmann haalt in zijn artikel over de Rotterdamse glasblazerij het Mémoire statistique sur le commerce et les fabriques de Rotterdam aan dat in 1810 voor Napoleon werd opgesteld (p. 106). Daarin wordt gemeld dat er in 1805 nog zeven glasfabrieken in Nederland waren. In 1810 was dat aantal geslonken tot vijf, waarvan er nog maar drie produceerden en waarvan er één op het punt stond om de productie te staken.

De sluiting van de Middelburgse glasblazerij, begin negentiende eeuw, past in het tijdsbeeld. Na de inval van de Fransen in 1794 werd de VOC, die al langer in grote financiële problemen verkeerde, in 1795 genationaliseerd en enkele jaren daarna opgeheven. In 1802 ondernam de MCC nog een keer een driehoeksreis, maar daarna kwam ook de Atlantische handel stil te liggen. Belangrijke afnemers van flessen waren weggevallen.

Alle sporen uitgewist

Wanneer de glashutten zijn afgebroken, is onbekend. Het woonhuis van de voormalige gIasblazerij werd in 1835 en 1836 nog gebruikt door de arrondissements-ijker voor het herijken van maten en gewichten. In de directe omgeving van de glasblazerij werd in 1842 een schoolgebouw geopend voor ‘armenkinderen’. Misschien dat hiervoor een gebouw van de glasblazerij is gebruikt. In de loop der

jaren werd deze openbare lagere school steeds verder uitgebreid en uiteindelijk, onder de naam ‘openbare school C’, per september 1964 opgeheven. Schooljaar 1967/1968 vond de christelijke lts er nog tijdelijk onderdak, maar enkele jaren later werden de gebouwen gesloopt. In 1972 werd de straatnaam Cellebroershof officieel opgeheven en omgedoopt in Sint Jorisgang.

Driehonderd jaar nadat Isabelle Serwouters en baron Jacques van Haveskercke naar Middelburg kwamen, zijn alle sporen van de glasblazerij uitgewist. Waar eerst een pesthuis stond, vervolgens een glasblazerij en daarna een armenschool, rest nu enkel nog een anoniem achterafstraatje met garageboxen.

Met dank aan Leo Hollestelle (Zeeuws Archief) voor de adviezen.

Leo Leynse


Glashutten aan het Molenwater






Terug